Het is een beetje te vergelijken met als je op een poepsjiek diner bent, en een stel tegenover je opeens enorme ruzie begint te maken en elkaar vervolgens de tent uitslaat. Waarop je tegen de andere gasten zegt: ‘Wat.Was.Dát?’. Zo is het ook gegaan met den Nederlandsche Zomer editie 2017. Wanneer je terugkijkt denk je: ‘wat voor zomer hebben we nou eigenlijk gehad?’ en ‘wassie er überhaupt?’ Het begon goed. De Hollandse Aarde begon namelijk al broeikasserig op te warmen in de laatste weken van mei. Sjitterend weer was het toen. Maar zoals elke Nederlander weet: een goeie lente is meestal een voorbode van een matige tot slechte zomer. En zo geschiedde. Juni ging nog wel. Maar Juli en Augustus waren vooral fris, verwaaid haar en kaplaarzen galore. Zomerjurkjes verstopt onder een tussenjas. En een trui. En een sjaal. En enorm diep zuchton.
Hollandse Zomers zijn nasty bitches. En een aanslag op garderobebeheer. Heb je net met een zwaar gemoed al je, door kinderhandjes gemaakte zomerjurkjes, in de mottenballen geknald; je gebreide truien en porieblokkerende nylon waterproof jassen weer in je kast gelegd; voorspelt het KNMI opeens een knallende nazomerse week met temperaturen tot wel TWINTIG GRADEN. Vlug eet je de mottenballen op en knoop je de zomerjurk weer om als sjaal. Zo heftig van de kaart ben je van dit totaal onverwachte irritante weerbericht. Je was immers al in de crematiestand met truien in twintig tinten zwart, grijs en stemmig grafsteenantraciet. Hallo!
Op zich ga ik wel goed op dit soort weerswisselvalligheid. Ok, ik vloek een potje, maar daarna heeft deze ijdeltuit ook rap haar tussenoutfitje klaar. En liep ik vorige week fluitend de deur uit richting trein, op weg naar the office op de Zuidas. ‘Slechts gehuld´ in een donkerblauwe trui, zakelijke korte broek -want met scherpe vouw- tot de knie, Italiaanse loafers eronder en mijn Adidas-cap als extra touch tegen die venijnige nazomerse straling.
Maar waar je dan mee te dealen hebt, is de gemiddelde starre Nederlander. De calvinistische treinforens die zich strikt kleedt naar de seizoenen. Dus als het eerste herfstblaadje op straat is geflikkerd, de eerste rollende R waarneembaar is in de maandnaam; dan gaan de wollen jas, das, dikke panty aan en muts intens religieus op. Ja, óók als de blije weersverwachting van twintig graden de ether in is geknald. Ga dan maar eens met je stalen kop en tussenoutfit je trein halen. Tussen al die supervernietigende blikken van je medetreinforenzen in hun tienmiljoen truien met de geur van mottenbal XL. Maar ik bezwijk nooit voor deze intimiderende groepsdruk. Pas als het hard gaat winteren, sneeuwen en hagelen zie je een kroepoek voorbij schuiven op Sorels en een schapenwollen beanie op d’r kop.
Want ik weet dondersgoed waar al die doodverwensende blikken vandaan komen. (waar ik overigens niet dood van ga want dikke boeiensteijn). Y’all are just gewoon freaking jealous at my permanent bruine beentjes. En zeg me niet dat het niet zo is.