Dinsdagavond, 19 juli. Een aap wacht op haar bestelling in shoarmabar downtown Delft. Een kleine Iraniër prepareert vier kapsalons tegelijk alsof zijn leven er vanaf hangt. Frituren en bakken met binnentemperaturen van over de veertig graden zìjn levensbedreigende activiteiten. De Iraniër vecht tegen zweetdruppels. Miniwatervallen die vanaf voorhoofd richting dikke wenkbrauwen rollen. Het hindert zijn zicht en het hindert zijn humeur. Een paar zweetdruppels hebben inmiddels een zachte landing gemaakt in de kaaslaag van een van de kapsalons. De bestellers, buitenlandse TU-studenten, kijken gelaten toe. Zij zijn hongerig en hebben hun eigen oorlog – waar koop je veel voedsel voor weinig-, uit te vechten. Anything goes, really.
Bij de kassa hangt een groen bordje van de Rijksoverheid. Met de inmiddels bekende ‘plastic tasje doe maar niet’-tekst. Als rijksambtenaren hier binnen zouden vallen, dan was het over met deze shoarmazaak. Ik ben getuige geweest van hoe het dikke plasticfolie omhulsel van de shoarmakogel aan het spit rustig meegaart met het vlees. Totdat het plastic zachter wordt. Pas dan snijdt de shoarma-assistent met zijn kapmes het plastic in verticale repen, en stroopt zo de shoarmavleeskogel kaal. Tot slot plukt hij manueel de achtergebleven stukjes plastic uit het vlees. Dit is een regelrechte sollicitatie naar de typische ´ik vond stukken plastic in mijn shoarma kom hier nooit meer terug’-recensie. Zelfdestructie komt vanzelf met temperaturen boven de 30 graden.
Achterin in de zaak, tegen het felle licht van de koelvitrines vol blikjes Fernandez, veegt een Romavrouw met sliertig gitzwart geverfd haar met een mop de vloer aan. De vloertegels lopen door tot aan halverwege de muren. De tegels hebben een pornoprintje: een marmermotief tegen een glimmende roestbruine achtergrond. Aan diezelfde muren hangt prachtige shoarmakunst. Twee scheefhangende schilderijtjes met Bob Ross-reminiscenties. Maar dan zonder de pretty little creature-vogels. Er hangt ook een groot doek met een soort Tuin van Getsemane-tafereel. Alleen is Jezus hier vervangen door twee hübschen Duizend en een nacht-vrouwwezens.
De andere vrouw, de mopvrouw, veegt nog steeds, en best heftig, de vloer aan. Waarschijnlijk om meteen wat kilo´s kwijt te raken die nu nog zichtbaar de heupen en buik in judogreep houden. Het overtollige lichaamsvet piept onder een te strak hemdje vandaan. Haar overgehypete harembroek met brede elastieken band rondom de middel, haalt sowieso het slechtste van een vrouwenfiguur naar boven. Ik zie op dat moment dat de kleine Iraniër een plastic bak met rauwe falafelballen onder de toonbank vandaan trekt. Hij gooit twee stuks in het frituurvet. Mijn falafelballen. Ik zoek snel even verkoeling buiten op het stoepje waar in verband met `in overleg met politie hier niet “hangen”‘, niet gehangen mag worden.
Op datzelfde stoepje spelen twee halfbloedkindjes verveeld tussen de geparkeerde bezorgbrommers in. Ze dragen allebei een levensbedreigende outfit. Polyester voetbalshirtjes met Unicefemblemen op de rugpanden genaaid. Unicef zou de ouders hebben aangeklaagd wegens kindermishandeling. Het dragen van synthetische kleding onder tropische temperaturen zorgt immers voor ernstige verklevingen met de tere kinderhuid.
Ik kijk gefascineerd naar deze kinderen. Aan hun profiel duidelijk te zien dat de moeder de vloerveegster is en de vader de kapsalonboer. De vader die voor zijn leven moet vrezen als hij nog langer dan 1 uur in deze supersauna arbeid verricht. Ik ben gefascineerd omdat de kindjes een engelachtige aura om zich heen lijken te hebben. In schril contrast met de op het oog zo getormenteerde ouders. De moeder is om te beginnen op een onflatteuze manier door het leven getekend. De diepe gezichtsplooien en wallen hebben haar gezichtsuitdrukking voorgoed naar de hoogste regionen van het zwaartekrachtveld gedrukt. De jaren 90’-wenkbrauwpiercing lijkt ook niet de beste beautybeslissing van haar leven te zijn geweest. Het metalen staafje hangt zielig in de richting van haar epische linkerwal. Ik schat haar niet ouder dan 37. Ze lijkt vijftig.
De kapsalonbakker is een iel mannetje met scherpe Midden Oosten-trekjes: indringende zwarte ogen, grote Asterix-neus. Hij is nog steeds chagrijnig en bitst zijn kinderen iets toe met ´ik zeg toch.´ Qua lichaamsformaat past hij drie keer in de fanatieke vloerveegster. De vloervrouw, zijn vrouw, is bijna klaar met vegen. Haar huid klam en ze is nog steeds niet afgevallen. Ze ziet op de balie nog de witte bezorghelm die bij de opgevoerde bezorgbrommertjes hoort. Snel pakt ze de helm en gooit ´m achterin de zaak. Te laat. Stereotype beeldvorming is al toegeslagen.
Ik kijk nogmaals naar de kinderen met hun bleke, egale gezichten. Ik wens ze nu al een toekomst toe die onbezorgder en minder levensbedreigend is dan de habitat waarin ze nu verkeren.