Alleen als het donderstraalt en regent. En alleen als de wind mij tegen de glazen kantoorplinten op de Zuidas kapotzweept, pas dán neem ik metro 51 naar de Boelelaan. Vanaf station Amsterdam Zuid is dat namelijk slechts een beschamend klein stukje metroboemelen. Een paar keer ademen en tops tien keer knipperen met de ogen en dan schuiven de deuren al open op perron Boelelaan. Maar liever schaamteloos in de metro chillen dan acht minuten lopend gemarteld worden door poepsjagrijnige weergoden.
Het is 9.45 uur als ik royaal buiten de spits in een zalig-lege metro 51 richting Westwijk stap. Ik blijf in het halletje staan dichtbij de deur die straks aan de andere kant opent op de Boelelaan. Ik heb dan al één keer ingeademd en twee keer met mijn ogen geknipperd. Totdat ik Lucy Ball zie. Althans, een exacte kopie van de belachelijk succesvolle Amerikaanse comédienne uit de jaren ’50. Met diezelfde loeigrote ogen en tuitende pin-up-mond, die Ball zo geweldig flex open kon trekken als ze weer eens in een hilarische scene was verwikkeld. Met het verschil dat deze Hollandse dubbelgangster in een scootmobiel zit. Het zwarte karretje is helemaal omwikkeld met aluminiumfolie. Het stuur, de armleuningen, alles stevig verpakt in zilverpapier. Daaromheen nog plastic folie, tegen de regen gok ik. Dat zilverpapier begrijp ik niet en daarom vind ik het dus boeiend. Een koosnaampje is meteen geboren: Lucy Z. aka Lucy Zilverfolie.
Ondertussen staart Lucy Z. strak voor zich uit, met haar gezicht richting de deur. Mijn deur die straks openschuift op de Boelelaan. En al zie ik haar markante gezicht slechts en profiel, ik voel de melancholie. Ogen die naar het niets staren. Dat had Lucy Ball ook weleens in haar schaars-serieuze momenten. Ik raak niet uitgeloerd. Niet alleen het scootmobiele kunstwerk van zilverpapier waarin Lucy Z. apathisch voor zich uit staart, maar haar hele voorkomen is het levende voorbeeld van stil verdriet en eenzaamheid. Haar baksteenrode (nep?)coupe is een eigenaardige mix van kroeskrullen en een suikerspin. Of het zijn plukken haar die te lang geen borstel hebben gezien. Op die verstikkende klittenberg pronken vijf schuifspeldjes met strass-steentjes die af en toe oplichten in het vale licht van metro 51. Een ekster had haar tot bloedens toe aangevallen. De vogel zou haar kapsel voor glitterende discobal hebben aangezien. Over het suikerspinkapsel is een kanten haarnetje gespannen dat meer weg heeft van een stuk antieke bruidssluier uit Lucy Z.’s weduwe-inboedel. Haar outfit is verder van het type droevig. Een vaalblauw regenjack, een grijsbruine sjaal uit de kringloopwinkel, haar donkerblauwe katoenen broek onder de vlekken. Daaronder gewatteerde skilaarsjes die ze waarschijnlijk thuis ook niet uitdoet vanwege onbetaalde elektriciteitsrekeningen. Lucy Z. begint te mompelen. De vorm van haar mond verraadt een wulpszoenend verleden. Ze zou nog best willen, gezien de hysterische vegen budgetroze lippenstift vlak naast haar mond en op de appeltjes van haar ingevallen wangen.
In het mandje dat aan haar stuur hangt zie ik alleen wat verkreukelde Metro-krantjes. Ik ga een beetje op mijn tenen staan om te koekeloeren of er misschien niet iets markants in dat mandje ligt. Maar tevergeefs. Het is verder leeg. Net zo leeg als haar blik. Lucy Z. mompelt nog steeds. Of misschien lipsynct ze wel een zoet jukeboxliedje, nog uit de tijd dat ze een jong blomske was. Nog twee seconden en dan trekt de metro na het stoplicht op, om vervolgens de Boelelaan aan te tikken. Ik werp nog een allerlaatste blik op de achterkant van Lucy’s scootmobiel, en dan zie ik het opeens. Aan het tassenhaakje bungelt moederziel alleen een wit fietslampje, als een eenzame kerstengel. Diep van binnen moet ik huilen. Ik huil om Lucy Zilverfolie. En mijn dag moet nog beginnen.
Lucy wie? Check het hierrr.